HOOFDSTUK IV

MARIA IN DE NIEUWE WERELD

Maria’s avontuurlijk karakter en de drang om in de nieuwe wereld kennis te maken met de flora en fauna waarmee ze periodiek in aanraking kwam wanneer scheepvaarders huiswaarts keerden, deed haar besluiten om wederom een nieuwe fase in haar leven aan te vangen.

Als alleenstaande vrouw, zeer moedig in de mannenwereld, zou zij nu kennismaken met de kolonie Suriname, waar het oerwoud plaats maakte voor gecultiveerde akkers. Akkers die bekende en nieuwe gewassen zouden leveren aan Europa.

Maria Sibylla Merian in de Nieuwe Wereld

Haar tekeningen zouden snel gewag maken van de strijd van de zwakke en de overwinning van de sterksten in de kolonie.

Op 52- jarige leeftijd vertrekt de alleenstaande vrouw na al haar bezittingen te hebben verkocht naar de kolonie Suriname. Ze maakt haar testament, pakt haar penselen, voorraad perkament en reist met haar jongste dochter richting de Nieuwe Wereld. Bij de Vrede van Breda was Suriname met wat nu New York is verruild. In 1699 vertrok Maria vanuit Amsterdam richting Paramaribo.

Vrede van Breda: In 1667 werd de Vrede van Breda ondertekend. Dit verdrag tussen de Republiek der Nederlanden, Engeland, Frankrijk en Denemarken maakte een einde aan de Tweede Engels-Nederlandse oorlog. Hier werd bepaald dat New York in handen bleef van Engeland, terwijl Suriname van de Nederlanders bleef.

Nu naar de nieuwe wereld om uit de eerste hand te beleven waar ze reeds als klein meisje kennis mee had gemaakt. De wereld van nieuwe specerijen, kruiden, koffie, cacao en exotische dieren. De plantage-economie van Suriname was primair ingericht om de Nederlandse plantage-eigenaren van gewassen te kunnen voorzien in de zucht naar dominantie van de wereldhandel. De ontwikkeling van de plantages is goed te zien in de Historische kaart, de plantenkaart van Suriname. De achterkant geeft details over het gewas dat werd geteeld.

Verspreiding van koffie in Europa

Koffie werd pas in begin 18e eeuw bekend in Nederland, via de toonaangevende Verenigde Oost-Indische Compagnie. Koffie van plantages zou dan Amsterdam bereiken. Het drinken van koffie werd snel populair. Omdat koffie zo winstgevend was, werd ook in de Zuid-Amerikaanse kolonie Suriname begonnen met de teelt van koffie.

In Ethiopië zou bekend zijn geworden dat koffie een verkwikkend effect heeft op de geest.  Hoewel ontdekkingsreizigers reeds in de 15e eeuw in het Midden Oosten koffie leren kennen met een energie opwekkende werking, zou het nog 100 jaar duren voor dit product Europa zou bereiken. Door de mobiliteit van de oude wereld, belandt koffie pas in de 17e eeuw in Turkije. Vervolgens een Turkse introductie in Europa. Via zuid Europa verspreidt dit ritueel zich noordwestelijk. In Parijs zijn er in 1690 al 250 koffiehuizen.

De Nederlanders zouden het monopolie hierna snel doorbreken in tegenstelling tot wat zich had geconsolideerd als het product van de Arabieren. De Verenigde Oost-Indische Compagnie zou een belangrijke handelaar worden aan de Golf van Aden, tussen de Rode Zee en de Arabische Zee. Amsterdam werd eind 17e, begin 18e eeuw het wereldcentrum van de koffiehandel. De koffie-aanplant op Java was na verloop van tijd groter dan in Arabië. Er werd een aantal planten naar Amsterdam gebracht om ze daar als curiosum in broeikassen te kweken.

De Amsterdamse burgemeester schonk de Franse koning Lodewijk de Veertiende (in 1715) zo’n jonge koffieplant voor de Koninklijke Botanische Tuin in Parijs. Die plant is de stammoeder geworden van miljarden koffieplanten over de hele wereld. De Fransen wilden, als grootste koffiedrinkers in Europa, zelf koffie produceren in plaats van bonen bij anderen te kopen. Een Franse marine-officier vertrok daarom met een aantal stekken van de Nederlandse moederplant naar de Caraïbische eilanden, Hij wist te bereiken dat op het eiland Martinique, in Franse handen, omstreeks 1775 18 miljoen koffiestruiken groeiden, afkomstig van de Nederlandse stek.

De teelt van koffie in Suriname was voornamelijk op plantages langs de rivier en of kreken. Dit had te maken met het vervoer van mensen en goederen. De dimensies van plantages waren vaak smal en diep. Het koloniaal bestuur, de Sociëteit van Suriname, zou dit helpen bepalen. Interessant was om de inrichting van de plantages te analyseren. Vanwege de lage ligging van de grond ten opzichte van de hoogste en laagste waterstand, zouden verschillend infrastructurele werken noodzakelijk zijn. Inpoldering was een machtig middel tegen de kracht van water. Hierin blonken de Nederlanders immers uit, waardoor immense investeringen plaatsvonden. De koffieplantages kwamen vooral in de jonge kustvlakte. De Commewijne rivier stond er bekend om.

Maria in Paramaribo

In Paramaribo leefde Merian in twee werelden, letterlijk tussen de plantage en het bos. Het betrof een blanke dame die alleen met slavinnen het bos zou intrekken, om planten en insecten te bestuderen. De Nederlandse rol in de slavernij en de slavenhandel is in de voormalige kolonies, zoals Suriname, zeer evident, terwijl hiervan weinig bij de doorsnee Nederlander wordt gemerkt.

De door Nederland opgerichte West Indische Compagnie (WIC), de Verenigde  Oost-Indische Compagnie (VOC), de Sociëteit van Suriname, de Staten Generaal, waren in de koloniale gebieden betrokken bij de slavenhandel. Besluitvorming vond plaats in Amsterdam en had direct en indirect invloed op de kolonie, zo ook Suriname.

Maria’s observaties bleven niet beperkt tot de natuur, maar richtten zich ook op de plantage-economie en de manier waarop planters geobsedeerd waren met de teelt en het verkopen van hun waar en geen oog hadden voor de biodiversiteit. Geïntrigeerd door de natuur, volgden diverse schilderijen, schetsen en tekeningen van de elementen van de natuur. Vanuit het plantagehuis, kon zij een erf gevrijwaard van bos aanschouwen, enkele onderkomens voor de slaven en uitgestrekte, in cultuur gebrachte velden.

Ook de verschillende volkeren die zich hadden gevestigd in Suriname, t.w. Duitsers, Engelsen, Joden, Inheemsen en Afrikaanse slaven bleven niet ongemerkt.

In 1667 was de kolonie onder heerschappij van Nederland gekomen. De in 1683 opgerichte Sociëteit werd geleid door de stad Amsterdam, de familie Van Aerssen van Sommelsdijck en de West Indian Company. Het streven was om zoveel mogelijk winst te boeken in de kolonie en significant politiek en economisch voordeel te halen. Hierbij waren voornamelijk Afrikaanse slaven ingezet om de gewassen koffie, cacao, suikerriet, katoen te telen langs de rivieren en de Indianen verder inlands te verjagen.

Haar 21-jarige dochter, Dorothea Maria zou mama Maria bijstaan in haar studie naar de metamorfose van insecten in de Nederlandse kolonie. De amper twee jaartjes in Suriname, zou te boek komen staan als de eerste langdurige veldstudie, daaruit voortvloeiend, de publicatie Metamorphosis insectorum Surinamensium.

Er ontstond een collectie van waterverf, graveringen en opmerkingen betreffende insecten en reptielen, veelal in hun natuurlijke omgeving met vegetatie. Hiermee was de eerste officiële veldecologe Maria gekend. De dieren en planten waren vrij accuraat opgetekend. Een wereld van nieuwe species in de nieuwe wereld kreeg wereldwijde bekendheid.

Van alle Nederlandse kolonies in de nieuwe wereld, trok Suriname haar het meest aan, vanwege de eerdere pogingen van de Labadisten, om een kamp op te zetten in Suriname en een suikerplantage te La Providence winstgevend te maken. Maria’s plan was om met een studiebeurs van de Nederlandse overheid in combinatie met de opbrengsten van haar schilderijen, haar veldstudie in Suriname te bekostigen.

Men vermoed dat zij waarschijnlijk haar tijd ver vooruit was en als eerste vrouw in aanmerking kwam voor de financiële ondersteuning. De pover draaiende plantage kreeg meer bekendheid vanwege de vlucht van een grote groep slaven, die de voornaamste clan van de Samaaka Marrongroep zou worden. Aan de kust van de kolonie woonden de Cariben en Arowakken, die door de Europese zucht naar land steeds inlands moesten trekken.

Avontuurlijke Maria

Is Maria als embryo in de buik van haar moeder reeds betoverd? Het verhaal is dat Maria’s moeder een ongekende belangstelling ontwikkelde voor kunst en rariteiten, toen ze in verwachting van haar was. Die nieuwsgierigheid resulteerde in bizarre collecties van insecten en grotere dieren. Toch een enge passie voor een zwangere moeten menigeen gedacht hebben. Maria zou deze bezigheid voor langer dan 50 jaar voortzetten.
Het verzamelen, bestuderen en tekenen van de insecten, planten en overige dieren zou uiteindelijk leiden tot een vroege start van empirisch onderzoek.
En ja als een niet getrainde bioloog zou ze harde uitspraken durven doen over de ontwikkeling van rupsen. Haar belangstelling ging voornamelijk naar de zogenoemde “verschoppelingen” uit het dierenrijk denkende aan rupsen, vliegen, kevers, kakkerlakken, kikkers, slakken. De vlinder paste goed in het teken van de opstanding waarin de Labadisten overtuigend geloofden.

Wie was Maria?

Een gepassioneerde geduldige vrouw met volharding.
Kweken van dieren, deze voeden en observeren, waren niet altijd exact. Immers de instrumenten om waarnemingen te verrichten waren beperkt.

Geduld?

Drie eeuw geleden intrigeerde de voeding, de ontwikkeling en de relatie van insecten met hun omgeving Maria Sibylla Merian. De drang om die in de nieuwe wereld te bestuderen, zou wetenschappelijke onthullingen met zich meebrengen. Tekenen, schilderen en de collectie eindeloos uitbreiden was een zeer geduldige bezigheid en eiste precisiewerk.

Vastberaden?

Om de reis te kunnen bekostigen verkocht ze haar werken, verliet ze haar echtgenoot. Ze zou niet langer de dieren opensnijden en de conventionele laboratorium studie uitvoeren, maar in de natuurlijke habitat deze observeren en bestuderen. De interactie van het object met de omgeving (voedsel, water, predator, levenscyclus, relatie met planten) zorgde voor de basis van de moderne wetenschap. Ecologie zou de nieuw studierichting worden.

Details

Met beperkte tools kon Maria details bestuderen. Ongekende gedetailleerde schilderijen uit de nieuwe wereld kregen bekendheid. Suriname werd al gauw op de kaart geplaatst. Niet alleen door de verhalen van El Dorado, maar de wilde kolonie met nieuwe planten en dieren die nog niet geclassificeerd waren.
Een kaaiman, lamantijn, gujave en vogels die men niet kende in Europa werden getekend, beschreven en zoveel mogelijk verzameld en meegenomen.

Kwaliteit

Met kleurstoffen die ze zelf uit planten bereidde, wist ze watervaste verfsoorten te verkrijgen, waarmee ze textiel beschilderde. De zo aangebrachte versieringen verkleurden niet en trokken door de stof heen, zodat aan beide zijden een even duidelijke afbeelding ontstond.

laprofedince

Plantage La Providence

Plantage La Providence: Deze plantage was eigendom van de zussen van dhr. Sommelsdijk (gouverneur van 1683-1688). Hij spoorde zijn drie zussen aan tot het stichten van een plantage.

De aanhangers van Jean de Labadie zouden op deze plantage hun Spartaanse levensstijl voortzetten. Zo ver stroomopwaarts bestond een grote kans op aanvallen van marrons. Deze waren weggelopen slaven die hun eigen nederzettingen stichtten aan de bovenloop van de Surinaamse rivieren vaak achter moeilijk bevaarbare stroomversnellingen, om van daaruit de plantages te plunderen.

La Providence viel herhaaldelijk ten prooi van invallen en rooftochten. Hier maakten tropische ziekten veel slachtoffers. Ook de ontberingen op de plantages bleven niet ongemerkt. Slaven hadden een onmisbare relatie met de woudreus de kankantrie. Te La Providence staat nu een ruim 200-jaar oude boom.

suikeriet

Suikerplantage

Werken op een suikerplantage zou de meest wrede situatie voor een slaafgemaakte kunnen betekenen. Kwam je als slaafgemaakte in de verwerking van suikerriet tot suiker, dan betekende het geketend werken in een hete ruimte, waarbij tijdelijke onvruchtbaarheid niet ondenkbaar was.

Hoewel niet meer de jongste, niet professioneel opgeleid en fysiek niet vitaal, bleek Maria Sibylla Merian in staat de uitdagingen van die tijd te trotseren. Ze trachtte de complexiteit van de kolonie te begrijpen en schroomde er niet voor om deze te becommentariëren. Dit gebeurde onder het afkeuren van de planters en de gangbare hiërarchie. De plurale gemeenschap van de kolonie betrof Nederlanders, Duitsers, Engelsen, Joden, Fransen (toen genoemd Hugenoten die protestanten waren in de 16e, 17e en 18e eeuw), Inheemsen en slaven uit Afrika.

Hoewel niet primair de bedoeling, blijkt dat Merian’s werk een idee geeft van de hoge mate van biodiversiteit en een interessante ecologie in de Nederlandse kolonie. De tegenstelling tussen de monocultuur op plantages en de natuurlijke, gevarieerde en hoge mate van biodiversiteit zijn opmerkelijke gegevens voor deze niet getrainde student die de tropen aandeed. Het deed zelfs neigen naar een voor haar tijd zeer milieubewuste westerse vrouw die de interacties tussen mens en haar omgeving bestudeerde.

Gouverneur van Sommelsdijck

Hij was gouverneur van Suriname van 28 november 1683 tot de dag waarop hij werd vermoord. In Europa had hij tal van intriges achter de rug en maakte zich sterk om in de kolonie van de Nieuwe Wereld te gaan werken.

Een vennootschap werd opgericht mede dank zij zijn bemoeienis. In 1683 werd hij voor een derde aandeelhouder. Hij liet zich door de andere deelhebbers – de West-Indische Compagnie en de stad Amsterdam – tot onbezoldigd gouverneur van Suriname verkiezen. Er woonden in die jaren ongeveer 1.200 blanken in Suriname en in Paramaribo stonden niet meer dan zestig huizen, waaronder veel kroegen en herbergen. Het leger was 300 man sterk.

Bij de overname van het bestuur van het gewest Zeeland was de gehele kolonie door twisten en onenigheid verscheurd. Van Aerssen stelde voor een Politieke Raad in te stellen van acht in plaats van tien kolonisten en raakte al snel in conflict met de raad. Reeds na een jaar gouverneurschap wenste hij zijn functie op te geven. Als Calvinist probeerde hij de zondagsrust in te voeren, maar kreeg kritiek van zowel de Joodse plantage-eigenaren als vanuit Amsterdam.

In 1686 gingen de Zeeuwen akkoord met de oprichting van de Sociëteit van Suriname, onder de voorwaarde dat er geen katholieken in de raad kwamen. Dat schoot bij Van Sommelsdijck die had geklaagd over het gebrek aan predikanten in het verkeerde keelgat. Drie katholieke paters, werkzaam in het onderwijs, en na slechts enkele jaren in de tropen gestorven, werden op bevel van Van Aerssen opgegraven en naar de Staten van Zeeland opgestuurd als bewijs dat ze geen kwaad meer konden doen.

De kisten werden evenwel geweigerd in Middelburg en teruggestuurd naar Suriname. Cornelis van Aerssen vroeg in 1686 de regenten van het aalmoezeniersweeshuis om de toezending van enige tientallen kinderen, die onder de gereformeerde planters zouden worden verdeeld. De gouverneur klaagde in zijn brieven aan de directeuren over het gebrek aan ambachtslieden zoals metselaars en timmerlieden in de kolonie. In 1688 vroeg hij om honderd slaven voor de bouw van een fort, alsmede honderd soldaten.

Reeds in 1686 werd het Fort gesticht en vernoemd naar de toenmalige gouverneur, Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck. Met de bouw van Fort Nieuw Amsterdam aan de monding van de Commewijnerivier, werd Fort Sommelsdyck overbodig. Uiteindelijk zou het fort volledig zijn verlaten in 1880. Zoals het bij andere plantages verging, zou ook de natuur hier overnemen en zijn opstallen nauwelijks zichtbaar. Van Aerssen reorganiseerde het meet-, gewicht- en muntwezen. De meeste betalingen konden in suiker worden voldaan. Hij verordende dat de planters en hun opzichters de slaven niet meer dan drie zweepslagen mochten toedienen. Gemengde huwelijken werden verboden. Joodse planters kregen zijn toestemming hun slaven op zondag te laten werken, daarvoor kregen die op de sabbat vrij.

Van Aerssen bevorderde de vestiging van Hugenoten en een groep Labadisten. Cornelis van Aerssen was autoritair en driftig, zodat hij met burgers en ambtenaren in botsing kwam. Hij sloot een gemakshuwelijk met een verder onbekende Indiaanse. Onder zijn bestuur leerde men de waterhuishouding beheersen, waardoor ook de lager gelegen gronden beplant konden worden. Van Sommelsdijck liet dijken bouwen en sluizen aanbrengen.

Hij bracht deze techniek voor het eerst in praktijk op een suikerplantage nabij Paramaribo, waartoe onder meer een bestaande kreek, later Van Sommelsdijckkreek genoemd, uitgediept werd. Dit graafwerk werd gedaan door militairen en veroordeelde misdadigers uit het tuchthuis van Amsterdam.