Maria in Paramaribo
In Paramaribo leefde Merian in twee werelden, letterlijk tussen de plantage en het bos. Het betrof een blanke dame die alleen met slavinnen het bos zou intrekken, om planten en insecten te bestuderen. De Nederlandse rol in de slavernij en de slavenhandel is in de voormalige kolonies, zoals Suriname, zeer evident, terwijl hiervan weinig bij de doorsnee Nederlander wordt gemerkt.
De door Nederland opgerichte West Indische Compagnie (WIC), de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), de Sociëteit van Suriname, de Staten Generaal, waren in de koloniale gebieden betrokken bij de slavenhandel. Besluitvorming vond plaats in Amsterdam en had direct en indirect invloed op de kolonie, zo ook Suriname.
Maria’s observaties bleven niet beperkt tot de natuur, maar richtten zich ook op de plantage-economie en de manier waarop planters geobsedeerd waren met de teelt en het verkopen van hun waar en geen oog hadden voor de biodiversiteit. Geïntrigeerd door de natuur, volgden diverse schilderijen, schetsen en tekeningen van de elementen van de natuur. Vanuit het plantagehuis, kon zij een erf gevrijwaard van bos aanschouwen, enkele onderkomens voor de slaven en uitgestrekte, in cultuur gebrachte velden.
Ook de verschillende volkeren die zich hadden gevestigd in Suriname, t.w. Duitsers, Engelsen, Joden, Inheemsen en Afrikaanse slaven bleven niet ongemerkt.
In 1667 was de kolonie onder heerschappij van Nederland gekomen. De in 1683 opgerichte Sociëteit werd geleid door de stad Amsterdam, de familie Van Aerssen van Sommelsdijck en de West Indian Company. Het streven was om zoveel mogelijk winst te boeken in de kolonie en significant politiek en economisch voordeel te halen. Hierbij waren voornamelijk Afrikaanse slaven ingezet om de gewassen koffie, cacao, suikerriet, katoen te telen langs de rivieren en de Indianen verder inlands te verjagen.
Haar 21-jarige dochter, Dorothea Maria zou mama Maria bijstaan in haar studie naar de metamorfose van insecten in de Nederlandse kolonie. De amper twee jaartjes in Suriname, zou te boek komen staan als de eerste langdurige veldstudie, daaruit voortvloeiend, de publicatie Metamorphosis insectorum Surinamensium.
Er ontstond een collectie van waterverf, graveringen en opmerkingen betreffende insecten en reptielen, veelal in hun natuurlijke omgeving met vegetatie. Hiermee was de eerste officiële veldecologe Maria gekend. De dieren en planten waren vrij accuraat opgetekend. Een wereld van nieuwe species in de nieuwe wereld kreeg wereldwijde bekendheid.
Van alle Nederlandse kolonies in de nieuwe wereld, trok Suriname haar het meest aan, vanwege de eerdere pogingen van de Labadisten, om een kamp op te zetten in Suriname en een suikerplantage te La Providence winstgevend te maken. Maria’s plan was om met een studiebeurs van de Nederlandse overheid in combinatie met de opbrengsten van haar schilderijen, haar veldstudie in Suriname te bekostigen.
Men vermoed dat zij waarschijnlijk haar tijd ver vooruit was en als eerste vrouw in aanmerking kwam voor de financiële ondersteuning. De pover draaiende plantage kreeg meer bekendheid vanwege de vlucht van een grote groep slaven, die de voornaamste clan van de Samaaka Marrongroep zou worden. Aan de kust van de kolonie woonden de Cariben en Arowakken, die door de Europese zucht naar land steeds inlands moesten trekken.