Haar werken hebben discussies ontlokt en inspiratie gewekt bij onderzoekers. Plaat XVIII van de Metamorphosis, met daarop enkele spinnen, heeft ertoe geleid dat Maria wellicht indirect verantwoordelijk is voor de naam ‘vogelspin’.
De illustratie toont onder meer een grote spin, die een vogeltje heeft gevangen. De bijbehorende tekst spreekt van ‘Colobritges’, verwijzend naar kolibries. De ongelukkige kolibrie op de plaat onderging uiteindelijk een onvrijwillige metamorfose.
Dat Maria hulp van anderen nodig had in haar werk is altijd gebleken.
Van de zestig fraaie afbeeldingen in de Metamorphosis graveerde ze er zelf drie, de overige werden vervaardigd door Joseph Mulder, Pieter Sluyter en Daniel Stoopendaal. Het inkleuren van de afbeeldingen deed ze zelf, geassisteerd door haar twee dochters.
Bij het benoemen van de planten kreeg ze assistentie van de botanicus Caspar Commelin, beheerder van de Amsterdamse Plantentuin. De zoölogische beschrijvingen zijn haar eigen werk, waarbij ze waarschijnlijk haar bevindingen toetste aan de publicaties van haar tijdgenoten, de in insecten gespecialiseerde zoöloog Jan Swammerdam en de uitvinder van de microscoop en eerste ‘microbioloog’ Antoni van Leeuwenhoek.
Tenslotte droeg ze ook zelf het niet geringe financiële risico van de in het Nederlands en in het Latijn verschenen uitgave, waarvan de oplage ongeveer zestig exemplaren telde. Uitgevers hielpen bij het lenigen van de risico’s.