Lettend op haar vele tekeningen kan geconcludeerd worden dat Maria over een significante, grote collectie zelfgekweekte insecten beschikte, maar ook aangetrokken werd om die in de natuur te observeren en tekenen. Haar talent, geduld om details tot zich te nemen en die ook haarscherp neer te zetten op textiel was ongekend. In Suriname zou zij twee jaar lang tekenen, notities nemen, observeren.
Eenmaal terug in Nederland werkte Merian als een bezetene aan haar magnum opus, Verandering der Surinaamse Insecten, dat in 1705 verscheen in het Nederlands en het Latijn en op extra groot formaat. Met zestig gravures met 131 tekeningen van vlinders, mieren en spinnen tot amfibieën en reptielen werd het boek vrij goed verkocht. Deze publicatie schonk ook aandacht aan flora uit de nieuwe wereld. Uniek aan dit boek is dat alle rupsen en vlinders afgebeeld zijn op hun voedselplant. Merian tekende rupsen, de pop en de vlinders (van boven en beneden).
De vlinders zijn getekend op ware grootte. Iedere plaat gaat vergezeld van een wetenschappelijke beschrijving. Al haar tekeningen werden overgebracht naar kopergravures die vervolgens met de hand werden ingekleurd. Ook maakte Merian gebruik van een speciale techniek, de tegendruk, waarmee een resultaat bereikt werd dat nauwelijks van een originele aquarel te onderscheiden is.